| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Brief aan Menoikeus

Page history last edited by PBworks 15 years, 11 months ago

 

Intro (naar Dohmen)

 

Epicurus (341-270 v. Chr.) kocht rond 306 in Athene een huis met een tuin en stichtte daar zijn eigen filosofische school. Deze zogeheten Tuin was een strak georganiseerde leefgemeenschap met een besloten karakter. De epicuristen hielden ziich liefst verre van het openbare leven. De Brief aan Menoikeus, ook wel geheten de Brief over het Geluk, bevat Epicurus' visie op het goede leven. Epicurus is de vader van het hedonisme (hedone betekent genot of lust). Levenskunst is voor hem eerst en vooral de kunst van het genieten. Het hoogste goed is gelukkig zijn, dat voor Epicurus eerder bestaat uit de afwezigheid van angst, onlust en pijn dan uit zoveel mogelijk genot.

 

 

Epicurus groet Menoikeus.

 

'Laat niemand wanneer hij jong is het beoefenen van filosofie uitstellen, en laat ook niemand wanneer hij oud is het filosoferen moe zijn. Niemand kan immers beweren dat zijn tijd nog komt, of dat zijn tijd al geweest is als het gaat om geestelijke gezondheid. Hij die beweert dat de tijd voor filosoferen nog niet is aangebroken, of dat die tijd al achter hem ligt, is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor geluk of dat die tijd al voorbij is. Daarom dient zowel de jongere als de oudere zich met filosofie bezig te houden - de laatste opdat hij ondanks het klimmen der jaren als een jonge man het goede leven geniet doordat hij met dankbaarheid terugdenkt aan wat geweest is, de eerste opdat hij tegelijkertijd jong en oud is doordat hij vrij is van vrees voor wat komen gaat. Men moet zich, kortom, wijden aan wat geluk brengt, want waar geluk is, hebben wij alles, en waar het geluk ontbreekt, doen wij alles om het te verkrijgen. (filosofie)

 

De dingen waartoe ik je bij voortduring heb aangespoord, moet je in de praktijk brengen en je moet je erop toeleggen in het besef dat het hier gaat om de grondbeginselen van het goede leven. Neem in de eerste plaats aan dat de godheid een onvergankelijk en volmaakt gelukkig levend wezen is, zoals dat ook besloten ligt in de algemene notie van godheid, en dicht hem nooit iets toe dat niet past bij zijn onsterfelijkheid of dat niet eigen is aan zijn gelukzaligheid. Denk daarentegen alles over hem wat zijn met onsterfelijkheid bekroonde geluk onaangetast kan laten. Goden bestaan: we hebben immers heldere kennis van hen. Maar zoals de grote massa zich hen voorstelt, zo zijn ze niet. Dat blijkt al uit het feit dat de mensen zich niet consistent houden aan het beeld dat ze zich van hen vormen. Goddeloos is niet degene die het bestaan van de goden van de massa ontkent, maar degene die de goden toedicht wat de massa over de goden denkt. Wat door de massa over de goden beweerd wordt, betreft namelijk geen natuurlijk gevormde begrippen, maar onjuiste veronderstellingen. Vanuit deze veronderstellingen worden de grootste rampen en zegeningen die de mensen treffen aan de goden toegeschreven. Door en door vertrouwd als de mensen met hun eigen deugden zien zij graag wezens die soortgelijk zijn, en beschouwen zij ieder ding dat niet zo is als vreemd.  (bewustzijn van dood )

 

Gewen je er voorts aan te denken dat de dood niet iets is dat ons aangaat. Elk goed en kwaad is immers gelegen in de waarneming, en de dood is een verstoken raken van waarneming. (waarneming) Daarom maakt het inzicht dat de dood niet iets is dat ons aangaat, het sterfelijke karakter van het leven tot iets waarvan men kan genieten - niet door aan dat leven een oneindige tijdspanne toe te voegen, maar door ons verlangen naar onsterfelijkheid weg te nemen. Er is immers niets vreeswekkends in het leven voor diegene die goed heeft begrepen dat er niets vreeswekkends aan is om niet te leven. Dwaas is dan ook degene die zegt dat hij niet zozeer angst heeft voor de dood omdat deze verdriet zal geven wanneer hij er is, maar omdat deze verdriet geeft zolang hij verwacht wordt. Wat geen last bezorgt terwijl het aanwezig is, dat kan ons slechts ongegrond kwellen wanneer het nog in de toekomst ligt. Het meest huiveringwekkende van alle kwaden, de dood, is dan ook niet iets dat ons aangaat, want wanneer wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood er is, zijn wij er niet meer. De dood, kortom, is iets dat noch de levenden noch de gestorvenen aangaat. Op de eersten heeft hij geen betrekking, en de laatsten zijn er zelf niet meer.

 

Voor de grote massa ligt dat anders: deze vlucht weg voor de dood als ging het om de grootste van alle kwaden, of ze verkiest hem juist als een beeindiging van de kwaden die met het leven verbonden zijn. De wijze echter wenst niet van het leven verschoond te blijven, maar is anderzijds ook niet bang om te leven. Het leven staat hem niet tegen, maar hij denkt ook niet dat het erg is om niet te leven. En zoals hij van voedsel niet in alle omstandigheden meer wil, maar het smakelijkste verkiest, zo ook geniet hij niet van de langste tijd van leven, maar van de meest aangename. Hij die de jongere adviseert goed te leven, en de oudere goed te sterven, maakt zich er te gemakkelijk van af - niet alleen omdat het leven altijd welkom is, maar ook omdat de zorg voor goed leven en die voor goed sterven 1 en dezelfde is. Nog veel erger is hij die beweert dat het goed is om nooit geboren te zijn, of, 'eenmaal geboren, zo znel kan men Hades' poort te bereiken'. Als hij werkelijk overtuigd is van wat hij zegt, waarom verlaat hij het leven dan niet? Die mogelijkheid heeft hij immers, als hij tenminste vastbesloten zou zijn. Als hij het echter schertsend zegt, dan is dat zinledige scherts bij een onderwerp dat dit niet verdraagt.

 

Wij dienen ons verder in te prenten dat de toekomst niet geheel in onze macht ligt noch geheel buiten onze macht, opdat wij er niet absoluut op rekenen als op iets dat zeker het geval zal zijn, noch eraan wanhopen als aan iets dat zeker niet het geval zal zijn. 

 

Voorts dient men te bedenken dat verlangens in sommige gevallen natuurlijk zijn, in andere ongefundeerd; en dat van de natuurlijke verlangens sommige bovendien nog noodzakelijk zijn, andere alleen natuurlijk. Van de noodzakelijke verlangens zijn sommige noodzakelijk voor het geluk, andere voor een onverstoorde staat van het lichaam, weer andere zijn simpelweg noodzakelijk om in leven te blijven.  (verlangen)

 

Een standvastige beschouwing van dit alles verschaft ons de middelen om iedere keuze en ieder vermijden te relateren aan gezondheid van het lichaam en een onverstoorde staat van de ziel, aangezien dat het doel van het volkomen gelukkig leven is. (keuze) ((gemoeds)rust) (geluk) Dit is immers de reden waarom we alles doen: om pijn noch angst te hebben. En wanneer we die toestand bereikt hebben, komt onze geestelijke storm volledig tot bedaren, omdat een levend wezen in dat geval niets meer kan najagen dat het niet heeft, en niets extra's meer kan zoeken om daarmee de goede toestand van ziel en lichaam te completeren. We hebben immers enkel behoefte aan lust, wanneer we pijn lijden vanwege de afwezigheid van lust. Maar wanneer we geen pijn hebben, hebben we geen lust meer nodig.

 

En daarom zeggen wij dat de lust het uitgangspunt en het doel is van het gelukkige leven. Hij is het, die we als het eerste en van nature bij ons passende goede hebben leren kennen, en hem nemen we als uitgangspunt bij iedere keuze en bij ieder vermijden, en bij hem komen we uit wanneer we, met als richtsnoer wat wij voelen, al het goede beoordelen. Het feit dat dit het eerste en van nature bij ons passende goed is, betekent echter nog niet dat wij iedere lust verkiezen. Integendeel, we laten er soms vele aan ons voorbijgaan wanneer deze een groter ongemak voor ons tot gevolg hebben. En in vele gevallen beschouwen wij pijn als verkieslijk boven lustgevoelens, en wel als we een grotere lust krijgen door geruime tijd gevoelens van pijn te verdragen. Iedere lust, kortom, is doordat deze van nature bij ons past, goed, maar niet iedere lust is verkieslijk, zoals van nature ook iedere pijn een kwaad is, terwijl toch niet iedere altijd vermeden dient te worden. In al deze gevallen moet men door afweging en beschouwingen van voor- en nadelen tot een oordeel komen. Wat slecht is hanteren we soms als iets goeds, en, omgekeerd, wat goed is als iet slechts. 

 

Ook de zelfredzaamheid beschouwen wij als een groot goed, waarbij het niet ons oogmerk is om onder alle omstandigheden weinig te gebruiken, maar om, wanneer wij niet veel hebben, met dat weinige genoegen te nemen. Dit in de volle overtuiging dat het meest van overvloed wordt genoten door mensen die er het minst behoefte aan hebben; en dat alles wat natuurlijk is, ook makkelijk te verkrijgen is, terwijl wat overbodig is, moeilijk is te verkijgen; dat eenvoudig voedsel een even grote lust geeft als een rijkvoorziene tafel, wanneer tenminste ieder onaangenaam hongergevoel is weggenomen; tot slot, dat water en brood het grootst mogelijke genot verschaffen aan iemand die honger en dorst heeft. Zich gewennen aan een simpel en sober voedingspatroon draagt bij aan de gezondheid, het maakt dat de mens opgewassen is tegen gebrek, waarmee het leven ons soms onvermijdelijk confronteert, het maakt dat wij sterker in onze schoenen staan wanneer wij van tijd tot tijd na gebrek op overvloed stuiten, en het maakt ons onbevreesd tegenover het toeval.

 

Wanneer wij dus zeggen dat lust het levensdoel is, hebben wij het niet over de lustgevoelens van losbandigen of over de lustgevoelens die gelegen zijn in het actieve genieten - zoals wordt gemeend door sommige onwetenden die met ons van mening verschillen of onze leer op een negatieve wijze interpreteren - maar wij bedoelen een toestand waarbij het lichaam geen pijn heeft, en de ziel niet verontrust wordt. Het gelukkige leven wordt niet tot stand gebracht door drinkgelagen en voortdurende feesten, noch door het genieten van jongens en vrouwen, of het eten van vissen en andere spijzen die de luxueuze tafel ons biedt, maar door nuchter denken, dat enerzijds de gronden onderzoekt van elk kiezen en vermijden, en dat anderzijds de ongefundeerde meningen uitbant op grond waarvan de grootste onrust zich van onze geest meester maakt.

 

De basis van dit alles, en het grootste goed, is verstandigheid. Daarom is verstandigheid zelfs van meer waarde dan de filosofie. Uit haar vloeien van nature de andere deugden voort, omdat zij ons leert dat het niet mogelijk is om aangenaam te leven zonder verstandig, goed en rechtvaardig te leven, en evenmin om verstandig en goed en rechtvaardig te leven zonder aangenaam te leven. De deugden horen immers van nature bij het aangename leven en het aangename leven is met deze deugden onlosmakelijk verbonden. (verstandigheid)

 

Wie denk je dat er beter aan toe is dan degene die over de goden denkt wat van eerbied getuigt, die voor de dood geheel zonder angst is, die bovendien het natuurlijke doel van ons handelen helder voor ogen heeft en doorziet dat het hoogste goed gemakkelijk te bereiken en te verkrijgen is, en dat het grootste kwaad ofwel kort duurt, ofwel gemakkelijk is te verdragen? Hij lacht om het door sommigen als meester ten tonele gevoerde noodlot; hij houdt het er liever op dat slechts sommige dingen noodzakelijkerwijze, terwijl andere toevallig gebeuren en weer andere in onze macht liggen. Hij ziet immers dat wat noodzakelijk is niet afgewend kan worden, en dat het toeval onbetrouwbaar is, terwijl daarentegen wat in onze macht ligt niet aan iets anders onderhorig is - daarom verbindt men aan dit laatste afkeuring of het tegendeel daarvan.

 

Het is immers altijd nog beter om in de mythische voorstelling van de goden te geloven dan om slaaf te zijn van het noodlot - een idee van de natuurfilosofen. De eerste visie biedt ons nog hoop om de goden milder te stemmen door ze te eren, maar de laatste brengt een noodzakelijkheid met zich mee die onafwendbaar is. Wie zou er voorts beter aan toe zijn dan hij die meent dat het toeval niet een god is, zoals de massa veronderstelt - een god doet immers niets op wanordelijke wijze -, maar ook geen onzekere oorzaak. Hij meent niet dat het toeval iets toevoegt aan het gelukkige leven, hetzij ten goede hetzij ten kwade, maar dat het slechts de uitgangspunten levert voor een groot goed of kwaad. Hij meent dat het beter is om verstandig te zijn en het voor het overige slecht te treffen, dan om zonder wijsheid toevallige voorspoed te genieten. In het menselijke handelen is het immers beter dat mislukt wat weldoordacht is, dan dat wat niet weldoordacht is bij toeval toch goed uitpakt. 

 

Al deze dingen, en wat ermee samenhangt, moet je dag en nacht overdenken, zowel bij jezelf als met geestverwanten, en je zult nooit - niet in je dromen en niet bij volle bewustzijn - verstoord raken. Je zult integendeel als een god onder de mensen leven. Een mens die leeft te midden van onsterfelijke, goede dingen lijkt immers in niets op een sterfelijk wezen. 

 

inhoudsopgave van Over levenskunst

 

Levenskunst

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.