| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid

Page history last edited by PBworks 16 years ago

 

 

Intro (naar Dohmen)

'Simone de Beauvoir heeft het geluk en de levenskunst tot inzet van haar leven en werk gemaakt. Zij heeft haar leven, dat zij beschouwde als een autonome en in zichzelf besloten opgave, willen veranderen 'in een modelervaring waarin zich heel de wereld weerspiegelde'.' Aldus Karen Vintges, kenner van de beroemde Franse filosofe en schrijfster. Lange tijd werd de Beauvoir (1908-1986) in een adem genoemd met haar minnaar Sartre. Hij was de filosoof, zij de schrijfster. Tegenwoordig wordt zij als gelijkwaardige filosofe beschouwd vanwege haar baanbrekende werk 'Le deuxieme sexe' (1949) en haar existentialistische 'Pour une morale de l'ambiguite' (1947). Volgens dat laatste werk is elk mens een vrij subject, verantwoordelijk voor zijn existentie. De Beauvoir wil laten zien dat de menselijke vrijheid te rijmen is met een algemene moraal. Intussen ontmaskert ze stuk voor stuk de figuren die geen levenskunstenaar durven te zijn: de ondermens, de serieuze mens, de nihilist, de avonturier, de gepassioneerde en de estheet.

 

vrijheid

 

 

Hieronder volgen een paar stukjes uit het eerste hoofdstuk van 'Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid'.

 

'Ons leven is een voortdurend bouwen aan de dood', zegt Montaigne. Hij citeert de latijnse dichters: dedit, hora carpsit.

En: Nascentes morimur. Deze tragische ambivalentie, die het dier en de plant alleen ondergaan, wordt door de mens gekend, gedacht. Aldus dringt een nieuwe paradox zijn bestaan binnen. Als 'redelijk dier', als 'denkend riet' verheft hij zich boven zijn natuurlijke staat maar zonder zich ervan te kunnen bevrijden; hij is bewustzijn van de wereld en tegelijk een deel ervan; hij poneert zich als pure innerlijkheid waarop geen enkele uiterlijke macht vat heeft en hij ervaart zich tevens als ding, bekneld onder het doffe gewicht der andere dingen. Op ieder moment kan hij de tijdeloze waarheid van zijn existentie ervaren; maar tussen het verleden dat niet meer is en de toekomst die nog niet is, is dit moment waarop hij existeert niets. Het privilege dat hij alleen bezit: het enige soevereine subjekt te zijn in een wereld van objekten - het is een privilege dat hij met al zijn soortgenoten moet delen: voor de anderen is hij op zijn beurt objekt en in de gemeenschap waarvan hij afhankelijk is, is hij niet meer dan een individu temidden van andere individuen. Zolang er mensen zijn die leven hebben zij allen deze tragische dubbelzinnigheid van hun bestaan ervaren; maar zolang er filosofen zijn die denken heeft het merendeel getracht deze dubbelzinnigheid te camoufleren. Ze hebben of hun best gedaan de geest te herleiden tot de materie Of de materie op te lossen in de geest of het verschil tussen beide te verdoezelen in de uniformiteit van één enkele grondsubstantie; zij die het dualisme aanvaardden hebben lichaam en ziel in een zodanige rangorde geplaatst dat men dat deel van zichzelf dat niet gered kon worden als nietterzakedoende terzijde kon schuiven. Ze hebben de dood ontkend hetzij door er een wezenlijk bestanddeel van het leven van te maken hetzij door de mens de onsterfelijkheid te beloven; of ze hebben omgekeerd het leven ontkend door het te beschouwen als een bedrieglijke schijn waarachter zich de waarheid van het NirWana verbergt.

(...)

Het existentialisme heeft van het begin af aan de vorm aangenomen van een filosofie van de dubbelzinnigheid; door op het onherleidbare karakter van de dubbelzinnigheid te wijzen

plaatste Kierkegaard zich tegenover Hegel; en in onze tijd is het Sartre die in L'Etre et Le Néant de mens als een fundamenteel dubbelzinnig wezen definieert: een wezen welks zijn in het niet-zijn ligt, een subjektiviteit die zich slechts kan verwezenlijken door haar in-de-wereld-zijn, een vrijheid die bindingen zoekt, een bron van voor-zich-zijn die onmiddellijk naar anderen wegstroomt. Het is aan de mens om te maken dat het van belang is een mens te zijn en hij alleen kan uitmaken of hij daarin geslaagd is of niet. En wanneer men daarop zegt dat niets de mens verplicht zijn bestaan aldus te willen rechtvaardigen dan speelt men vals spel met het begrip vrijheid; de gelovige is ook vrij om te zondigen; de goddelijke wet krijgt voor hem pas gelding op het moment dat hij besluit zijn ziel te redden; ook het christelijk geloof kent verdoemden, al praat men daar tegenwoordig weinig over. Zo zal op het aardse plan een leven dat zichzelf geen grond tracht te geven een zuiver toeval blijven. Maar het is vrij zichzelf een zin en een waarheid te geven; en dan vindt het in zichzelf strenge eisen waar het aan moet gehoorzamen.'

 

 

In het stuk van De Beauvoir dat staat opgenomen in de bundel van Dohmen beschrijft zij een aantal typen mens of houdingen die volgens haar geen recht doen aan de menselijke werkelijkheid: De ondermens, de serieuze mens, de nihilist, de avonturier en de gepassioneerde mens.  (houding)

 

Existeren is zich tot een gemis aan zijn maken, zich in de wereld werpen: men kan hen die niets anders weten te doen dan deze oorspronkelijke beweging te onderdrukken als ondermensen beschouwen; zij hebben ogen en oren maar zij houden zich van hun kinderjaren af blind en stom, zij blijven liefdeloos, begeerteloos. In deze apathie komt een fundamentele vrees voor de existentie tot uitdrukking, voor de risico's en de spanning die deze met zich meebrengt; de ondermens weigert de 'passie' die zijn staat van mens meebrengt, de pijn en het echec van deze sprong naar het zijn die altijd zijn doel mist, maar daardoor weigert hij de existentie zelf. (...) Daarin ligt het echec van de ondermens. Hij zou zichzelf willen vergeten, zijn bestaan ontkennen, weg zijn uit de wereld en zichzelf, maar het niets dat de mens in zich draagt is ook het bewustzijn dat hij heeft van zichzelf; zijn negativiteit onthult zich positief als angst, verlangen, uitdaging, pijn, maar deze authentieke omkering naar het positieve vermijdt de ondermens; hij vreest evenzeer zich voor een project in te zetten als hij een beschikbaarheid vreest die hem met zijn mogelijkheden onbeschermd aan een gevaarlijke toekomst zou uitleveren; zo komt hij ertoe zijn toevlucht te zoeken in de kant-en-klare waarden van de wereld van de serieusheid; hij verkondigt bepaalde opinies, hij verschuilt zich achter een etiket; en om zijn onverschilligheid te verbergen, geeft hij zich graag aan verbaal geweld of zelfs aan fysieke driften over. (angst )

(...)

De levenshouding van de ondermens gaat logisch over in die van de serieuze mens: hij poogt zijn vrijheid op te bergen in een inhoud die de maatschappij hem leent, hij verliest zich in het object teneinde zijn subjectiviteit te vernietigen. Deze houding is zo vaak beschreven dat het niet nodig zal zijn er lang bij stil te staan. (...) De serieuze mens ontdoet zich van zijn vrijheid door haar te onderschikken aan waarden die naar zijn mening volstrekt zouden zijn; hij gelooft dat het deelhebben aan deze waarden hemzelf een blijvende waarde verleent: gepantserd in 'rechten' realiseert hij zich als een zijn dat aan de gebrokenheid van de existentie ontsnapt. De serieusheid wordt niet door de aard van haar doeleinden bepaald; een frivole vrouw van de wereld kan evenveel serieusheid bezitten als een ingenieur. Er is van serieusheid sprake zodra de vrijheid zich verloochent ten bate van doeleinden die men absoluut heet.

(...)

Een mens die zich bewust wordt dat hij niets kan zijn, besluit dan ook niets te zijn; dat is de levenshouding die wij de nihilistische zullen noemen. De nihilist staat dicht bij de serieuze levensopvatting want in plaats van zijn negativiteit als een levende beweging te realiseren, vat hij zijn nietheid op een substantiele manier op; hij wil niets zijn en dat niets waarvan hij droomt is ook weer een soort van zijn, een star gegeven. Het nihilisme is een teleurgestelde serieusheid die zich tegen zichzelf keert. (...) De fundamentele fout van de nihilist is dat hij, na alle gegeven waarden afgewezen te hebben, aan gene zijde van hun bankroet niet opnieuw de betekenis van het universele en absolute doel dat de vrijheid zelf is ontdekt. Het is mogelijk dat iemand te midden van dit bankroet toch smaak blijft vinden aan een existentie die hij oorspronkelijk als vreugde beleeft; zonder op enige rechtvaardiging te hopen zal hij niettemin plezier in het leven hebben, hij zal zich niet van de dingen waaraan hij niet gelooft afwenden; hij zal er een voorwendsel in zoeken voor een gratuite ontplooiing van zijn activiteit. Men noemt zo iemand gewoonlijk een avonturier. Hij werpt zich vol vuur in allerlei ondernemingen: ontdekkingsreizen, veroveringen, oorlog, speculatie, liefde, politiek, maar hij is niet gehecht aan het gestelde doel; alleen aan zijn verovering. Hij houdt van de actie om de actie, hij heeft er plezier in een vrijheid die onverschillig blijft voor haar inhoud in de wereld te ontplooien. (...) Het is een keuze die zoals men ziet zeer dicht bij een authentieke morele levenshouding komt. De avonturier heeft niet de bedoeling te zijn; hij maakt zich bewust tot een gemis aan zijn, hij richt zich nadrukkelijk op de existentie; hij gaat op in zijn onderneming maar blijft onafhankelijk ten opzichte van het doel; of hij slaagt of faalt, hij werpt zich onmiddellijk weer in een nieuwe onderneming waaraan hij zich met dezelfde indifferente passie geeft; het is niet van de dingen dat hij de rechtvaardiging van zijn keuze verwacht. Wanneer het existentialisme, zoals men over het algemeen beweert, een solipsisme was, zou het de avonturier als zijn meest volmaakte held moeten beschouwen. [Maar] De avonturier ontmoet op zijn weg altijd de ander. (...) Hij zal ze als werktuigen behandelen, hij zal ze vernietigen als zij hem in de weg staan. 

(...)

De gepassioneerde mens is in zekere zin het tegendeel van de avonturier. Wat de gepassioneerde kenmerkt is dat hij het object als een volstrektheid stelt, niet op de manier van de serieuze mens, als een ding dat los van hem staat, maar als een volstrektheid die door zijn subjectiviteit onthuld wordt. Er zijn overgangen tussen de serieusheid en de passie; een doel dat eerst in naam van de serieusheid gewild is kan voorwerp van passie worden; omgekeerd kan een gepassioneerde gehechtheid verdorren tot een serieuze houding. (...) De gepassioneerde maakt zich tot een gemis aan zijn niet opdat er zijn zij maar om te zijn.

(...)

Het is de mens mogelijk zich door contemplatie van de wereld af te scheiden, de wereld te denken en zelfs haar opnieuw te scheppen; in plaats van hun existentie op te bouwen door de oneindige afloop van de tijd heen, trachten sommigen hun existentie onder haar eeuwigheidsaspect te bevestigen en haar als een absolutum te realiseren; op die manier hopen zij de dubbelzinnigheid van hun conditie te overwinnen. Zo zoeken vele intellectuelen hun heil hetzij in het kritische denken hetzij in een scheppende werkelijkheid.

(...)

Op weer andere wijze trachten de kunstenaar en de schrijver met de existentie klaar te komen; zij trachten deze te realiseren als een absolutum. De authenticiteit van hun poging ligt hierin dat zij niet proberen het zijn te bereiken; hierdoor onderscheiden zij zich van een ingenieur of een maniak; zij willen de existentie zelf vastleggen en in de eeuwigheid doen overgaan; het woord, de lijn, het marmer zelfs laten het object in zijn afwezigheid zien. (...) Maar in werkelijkheid is het creatieve streven alleen authentiek voor zover het een beweging naar de zichzelf bevestigende existentie toe is; wanneer het werk een idool wordt door middel waarvan de kunstenaar zichzelf als een zijn meent te bereiken, sluit hij zich weer in de wereld van de serieusheid op.

 

 

 

inhoudsopgave van Over levenskunst

 

Levenskunst

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.