Erich Fromm
Intro (naar Dohmen)
'De ware ethische problematiek van onze tijd is de onverschilligheid van de mens jegens zichzelf.' Dat beweert de joodse cultuurfilosoof en psychoanalyticus Erich Fromm (1900-1980) aan het slot van zijn boek 'Man for himself' (1947). Fromm heeft zich dan losgemaakt van de Frankfurter Schule en zet zich in voor de herleving van de humanistische ethiek en antropologie. De westerse mens heeft het 'besef van het leven als een kunst verloren'. Als tegenwicht voor een type samenleving dat slaafse persoonlijkheden produceert, propageert Fromm een humanistische levenskunst op basis van een creatieve instelling. Tien jaar later, in 'The art of loving' (1960) verkiest Fromm een meer boeddhistisch geinspireerde levenskunst, op basis van deugden als discipline, concentratie, geduld en toewijding.
Kreten uit 'Beoefening der liefde'
Voor alles vereist de beoefening van een kunst innerlijke discipline.
De behoefte aan luiheid is voor een groot deel een reactie op de al te grote regelmaat van de dagelijkse tredmolen. Zonder zelfdiscipline wordt het leven echter ondermijnd, het wordt chaotisch en het vermogen tot concentratie gaat verloren. In onze beschaving is waarachtige concentratie nog zeldzamer dan zelfdiscipline.
De derde factor (na zelfdiscipline en concentratie) is geduld. Ons hele industriele stelsel bevordert precies het tegenovergestelde: snelheid.
Tenslotte is volledige toewijding bij het leren voorwaarde voor het meester worden van een kunst.
Fromm beschrijft de wijze waarop je deze vier factoren kunt oefenen.
Zolang wij ons niet onderscheiden van onze ouders en verwanten (individualiteit), voelen wij ons normaal en brengen wij geen belangstelling op voor zelfobservatie. (reflectie)
bevrijding van gewoontes (vrijheid)
Comments (0)
You don't have permission to comment on this page.